- duister
- duister1{{/term}}〈het〉1 obscurité 〈v.〉♦voorbeelden:1 in het duister zitten • être dans l'obscuritéde oorzaak bleef in het duister • la cause est demeurée obscure〈figuurlijk〉 in het duister (rond)tasten • être dans le noirover de oorzaken van het ongeluk tast men in het duister • quant aux causes de l'accident, on nage en plein mystère————————duister2{{/term}}〈bijvoeglijk naamwoord, bijwoord〉1 [donker; ook figuurlijk] 〈bijvoeglijk naamwoord〉 obscur; 〈bijwoord〉 obscurément2 [louche] 〈bijvoeglijk naamwoord〉 louche♦voorbeelden:1 een duistere afkomst • une origine obscureduistere machten • puissances des ténèbreseen duistere toekomst • un avenir incertainduistere woorden • paroles énigmatiqueshet is duister • il fait noirhet is me nog even duister • je n'y vois pas encore (très) clairzijn ogen werden duister • sa vue baissa 〈tijdelijk〉2 duistere praktijken • malversationseen duister zaakje • une affaire louchese brouilla
Deens-Russisch woordenboek. 2015.